Er had van alles kunnen gebeuren

Aan het eind van mijn tweede jaar aan de HKU kreeg ik de kans om een korte voorstelling te maken van 10 à 15 minuten. Samen met mijn klasgenoot Lisa van de Wiel besloten we om dat samen te doen. We delen een liefde voor Theater Artemis en wilden dat als uitgangspunt gebruiken om zelf te experimenteren. Niet om hun stijl te kopiëren, maar om iets te proberen dat onvoorspelbaar en speels is, waarin we konden spelen met de verwachtingen van het publiek.

We begonnen simpel: wat wilden we altijd al eens doen op het toneel? Wat leek ons grappig, spannend, stom, leuk? Vanuit die vrije brainstorm zijn we gaan improviseren. Zo ontstonden scènes als een absurd saaie dialoog, een overdreven vechtscène, een satirisch musicalnummer, een Vlaamse soap, een dramatische Hamlet-scène en zelfs een moment waarin we zogenaamd aankondigden het publiek te vermoorden. Veel scènes waren kort, sketchachtig, met een knipoog naar theater zelf.
Uiteindelijk was het misschien niet helemaal in Artemis-stijl, maar juist daardoor ontdekten we iets van onze eigen theatertaal.

In samenwerking met componist Milan Breebaart hadden we voor de eindscène een bijpassende compositie gemaakt.
Het eindresultaat was vooral een feestje. Voor ons én voor het publiek. We hadden er ongelooflijk veel plezier in en dat werkte aanstekelijk.

Terugkijkend ben ik trots op dat plezier, op dat we gewoon hebben gedaan wat we wilden doen. Maar ik kijk ook kritisch. Veel scènes speelden we met een meta-laag. Toen vond ik dat grappig en bevrijdend, nu voelt het een beetje gemakzuchtig. Acteurs die zogenaamd breken met het spel en vragen: “Wat zijn we eigenlijk aan het doen?” — het overtuigt me niet meer. Nu zie ik dat vooral als een makkelijke uitvlucht, een manier om niet écht ergens in te duiken. Daarentegen geloof ik dat een meta-laag soms wel kan werken, zolang het niet draait om afstand nemen, maar om het spel met de theaterregels zelf.

Verder was het inhoudelijk niet heel sterk. En dat was toen prima. We wilden gewoon lol maken. En daar sta ik nog steeds achter. Niet alles hoeft een diepe boodschap te hebben.
Toch voel ik nu de behoefte om verder te gaan. Iets maken dat óók een inhoudelijke kern heeft, iets dat mensen misschien aan het denken zet, al is het maar voor even. Niet omdat het moet, maar omdat het kan. Omdat dat mijn fascinatie inmiddels meer triggert dan enkel de grap.

Het spelplezier, het spelen met vorm en verwachting, het absurdisme — dat blijft. Maar waar ik eerder vooral scènes maakte die op zichzelf stonden, zoek ik nu meer naar samenhang, gelaagdheid en betekenis. Ook denk ik bewuster na over de belevenis van het publiek. Niet als bijzaak, maar als leidraad.
Tegelijkertijd merk ik dat mijn eerste ingevingen bij een nieuw maakproces nog steeds vaak ‘grappige’ scènes zijn. Daar zit mijn speelsheid. Ik twijfel dan: is dit waar ik naartoe wil, of is het gewoon waar ik makkelijk in uitkom?
Het is een zoektocht. Een onderzoek naar wat mijn theatertaal is. Naar wat blijft hangen. Naar wat voor mij werkt, en wat ik anderen wil laten ervaren.

Maak jouw eigen website met JouwWeb